
Rode draad in de lezingen: Het geloof en de verwachting dat na dit leven, een leven komt bij God.
Eerste lezing 2 Makkabeeën 7, 1-2.9-14
In de eerste lezing blijven de Makkabeese martelaren, met de dood voor ogen, rotsvast vertrouwen op de God van het leven.
Toen de joden in opstand kwamen tegen de Seleucidische vorst Antiochus, werden zeven broers en hun moeder gevangen genomen, gemarteld en gedood. Deze lezing is er vooral om de woorden die die broers bij hun terechtstelling uitspraken: woorden van geloof in een leven na de dood.
Tweede lezing 2 Tessalonicenzen 2, 16-3, 5.
Paulus laat de christenen van Tessalonika kennismaken met hoe hij tot God bidt: vragen om zorg en steun.
Evangelie Lucas 20, 27-38
De Sadduceeën uit onze evangelielezing geloofden niet in leven na de dood.
Maar Jezus herinnert hen eraan dat de Heer geen God van doden is maar van levenden.
Dit evangelie wordt niet toevallig voorgelezen wanneer de dagen korter en kouder worden en alles in de natuur aan het afsterven lijkt … het biedt uitzicht op leven over de dood heen.
De mooiste belofte uit de Schrift
is wel de belofte van leven.
We zijn in het bestaan geroepen
om te leven in verbondenheid
met God en met elkaar.
De dood bedreigt ons voortdurend
en toch: hij heeft niet het laatste woord.
Dat verzacht niet de pijn van het verlies.
De dood is een harde waarheid.
We kunnen er niet omheen,
we kunnen hem niet ontvluchten.
En toch zitten we niet op een dood spoor.
Ons leven eindigt niet zinloos.
Want onze God is een God van mensen.
Hij kent ons bij onze naam.
We zijn geborgen in zijn hand
en daarom mogen wij leven voorgoed.
Deze belofte geeft perspectief,
zelfs over de grens van de dood.
Ze is geen zoethoudertje,
maar een uitdaging om nu al
alle kansen te geven aan het leven
van mens en wereld.
Nu al worden we geroepen om op te staan
uit de doodsheid van ons bestaan:
om leven aan te zeggen
aan ieder voor wie het geen leven is.
Want als God ons het eeuwige licht gunt
dan hebben wij de taak om leven, licht
en ruimte te zijn voor iedereen.



